Stel, je tekent twee bolletjes; daartussen kun je één lijntje tekenen. Drie bolletjes? Drie verbindingslijnen. Vier bolletjes? Zes lijnen. Bij vijf bolletjes wordt het al een uitdaging om alle verbindingen bij te houden. Dit illustreert hoe snel de complexiteit toeneemt naarmate meer partijen (de bolletjes) gaan samenwerken. Met twee of drie partijen blijft het overzichtelijk, maar met meer deelnemers wordt het al gauw ingewikkeld. Toch is samenwerken een van de meest gehoorde oplossingen voor de uitdagingen in zorg en welzijn.
En terecht, want door krachten te bundelen kunnen we echt verschil maken. Maar het brengt ook hindernissen met zich mee: verschillende ‘talen’, belangen en kaders kunnen de samenwerking vertragen. Ondanks deze obstakels blijft samenwerken onmisbaar. Vanuit onze rol als ROS (Regionale Ondersteuningsstructuur) merk ik dagelijks hoe belangrijk het is om verschillen te overbruggen en samenwerking werkbaar te maken. De vraag is: hoe benutten we de kracht van samenwerken zonder in de complexiteit ervan vast te lopen?
Samenwerken om echt te veranderen
Samenwerken is geen magische oplossing, maar het is een krachtig middel dat, als het goed wordt ingezet, kan leiden tot echte veranderingen. Hiervoor hebben we deze ‘vage beleidsfiguren’ nodig: hun vermogen om verbindingen te leggen, een gemeenschappelijke taal te creëren en de focus te houden op het grotere geheel. Het is deze rol die samenwerking mogelijk maakt zonder te verdwalen in de complexiteit ervan. En dat is allesbehalve vaag.
De sleutelrol van ‘vage beleidsfiguren’
Recent las ik een artikel in Sociale Vraagstukken met een verrassend perspectief op deze kwestie. Het artikel belicht de rol van zogenaamde ‘vage beleidsfiguren’. Het onderzoek toont aan dat deze ‘vage beleidsfiguren’ een grote rol spelen als verbinders tussen verschillende organisaties. Denk aan netwerkcoördinatoren, programmamanagers en andere professionals die zijn aangesteld rondom de verschillende IZA-regiotafels. Op papier hebben ze vaak geen duidelijk omschreven taken of mandaat om veranderingen door te voeren, maar ze zijn essentieel om een beweging in gang te zetten.
Precies deze flexibele positie is hun kracht. Ze maken slim gebruik van hun rol om regionale netwerken op te bouwen en te onderhouden. De term ‘vaag’ klinkt misschien wat oneerbiedig, maar juist hun flexibele, verbindende aanpak maakt hen onmisbaar. Waar organisaties vaak gericht zijn op hun eigen prestaties, verleggen deze beleidsfiguren de focus naar succes op regionaal niveau. En dat is precies wat nodig is om ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken aan te pakken.
Gelukkig wordt er steeds meer ruimte gemaakt voor deze verbindende rol binnen en tussen organisaties. Zorg- en welzijnsorganisaties kijken vaker voorbij hun eigen grenzen en geven medewerkers de vrijheid om hetzelfde te doen. Ook in de ondersteuning rond regiotafels, met coördinatoren, programmamanagers en projectleiders, is er volop aandacht voor deze rol. Ook bij Proscoop zie ik veel overeenkomsten met ons werk en de rol die we in de regio vervullen: als intermediaire partij, verbindend, overstijgend en gericht op het grotere geheel.